Wim Crouwel (1928-2019): modernist en poëet

Frederike Huygen

Bron: http://www.designhistory.nl/2019/wim-crouwel-1928-2019-modernist-en-poeet/

Hoewel velen wisten dat de gezondheid van Wim Crouwel broos was, zal zijn overlijden toch hard aankomen, vooral in de vakwereld. Daar gaat een grootmeester en een gewaardeerde collega. Daar gaat een ontwerper die iedereen kende vanwege zijn werk, zijn publieke optreden en zijn niet aflatende steun aan het vak. Hij was altijd bereid zijn contacten aan te wenden, de voorzittershamer te hanteren, zitting te nemen in besturen en op te komen draven voor de culturele zaak. Crouwel was behulpzaam, loyaal en integer, en hij was mild. Dat laatste zou je op grond van zijn vaak krasse uitspraken en zelfbewuste optreden niet denken, maar hard was hij allerminst. Bovendien liep hij ondanks alle aandacht en roem niet als een groot ego door de wereld.

Zelfverzekerd, ordenen en organiseren

Zelfverzekerd was hij wel, stellig zelfs, en dat viel al op toen hij als beginnend ontwerper ‘in the picture’ kwam. In 1955 rapporteerde een Brabantse krant vanaf het tentoonstellingsterrein in Den Bosch waar Crouwel de supervisie had over de grote wederopbouwexpositie Etappe 45-55: ‘Crouwel is met zijn 26 jaren nog een jeugdige kunstenaar, maar als hij over zijn ideeën en ontwerpen begint te vertellen, blijkt al spoedig dat, hoewel hij met iedere sleur op het gebied van tentoonstellingsbouw wil breken, hij zijn originele ideeën toch wel degelijk met beide benen op vaste bodem zet.'(1) Daaruit blijkt de wens om ergens zijn stempel op te drukken en op te vallen, én er blijkt pragmatiek uit. Crouwel kon heel goed organiseren en het werk dat hij onderhanden had overzien. Bovendien beschikte hij over uitstekende contactuele eigenschappen en was hij verbaal vaardig. Hij wist zijn opdrachtgevers te overtuigen. Die talenten en zijn geldingsdrang hebben hem ver gebracht.

Exposities heeft Crouwel zijn leven lang ingericht. Het grafisch ontwerpen kwam daarbij, vooral toen Edy de Wilde – directeur van het Van Abbemuseum in Eindhoven – hem in 1956 vroeg als huisontwerper. De catalogi en affiches voor deze instelling zijn hoogst sensitieve drukwerken die getuigen van een verfijnd oog voor detail en een groot gevoel voor kleur en proportie. Teksten en lettertekens zette hij in een uitgekiende compositie op het vlak die een ongenadige visuele spanning opleverde. Omdat hij zich voor de affiches en omslagen beperkte tot kleur en tekens ontstond er abstractie en bereikte hij een heel eigen stijl. In die periode was hij geassocieerd met interieurontwerper Kho Liang Ie (tot 1960).

Ofschoon Crouwel al snel werd opgenomen in kringen van ontwerpers en kunstenaars, onderscheidde hij zich ook van hen. Collega-ontwerpers toonden zich geschokt als Crouwel om 11 uur ’s avonds een feestje verliet om nog even een affiche te gaan ontwerpen. Ook het verhaal dat hij zijn te ontwerpen drukwerk zó goed had voorbereid op systeemkaartjes dat hij de lay-out van een catalogus ‘zo kon doorbellen’ riep verbazing op. Maar hier was een ontwerper aan het woord die begrippen als ‘creativiteit’ en ‘kunstzinnigheid’ meed en zijn werk niet opvatte als moeizaam urmen of ambacht, maar als een zaak van organisatie, informatie en ordening.

Hij propageerde een rationele, zakelijke aanpak in navolging van de Zwitserse ontwerpers, die hij had leren kennen via opdrachten en publicaties. De sporen van de maker moesten uitgewist worden, persoonlijke expressie was uit den boze, het ging om objectief informeren. De onrust, de overkill aan informatie en visuele troep diende aan banden gelegd te worden. De ontwerper moest niet nog eens tussen de zender en de ontvanger in gaan staan met zijn visie of stijl. Weg met de ballast en de overbodigheden. Alles lekker straktrekken en ‘opcleanen’ zoals hij zei, helder en inzichtelijk maken.

Et voilà, daar moet het woord vallen dat zo sterk met Crouwel geassocieerd wordt: het stramien (in het Engels: grid, vandaar de bijnaam mr. Gridnik). Dat hulpmiddel – een geometrisch grondpatroon van lijnen aan de hand waarvan de positie van tekst en beeld wordt bepaald – garandeerde een systematische werkwijze. Dit ging samen met een voorkeur voor abstractie en minimalisme, een universele esthetiek die paste bij de moderne tijd en een hoge communicatieve waarde had. Ontwerpers waren er niet voor een toegevoegde kunstzinnige franje of gevoelsmatige expressie, ze moesten ‘problemen oplossen’. Vormgeving ging over proces en methode, het was een dienstbare activiteit.

Hip en snel in de problemen duiken

Op een televisiefilmpje uit 1968 dat bewaard bleef, zit Crouwel er zonder meer parmantig bij om de toeschouwer te verkondigen dat vormgeving van wezenlijk belang is voor de burger, het bedrijfsleven en de maatschappij. Het laat hem zien naast Dick Elffers, zijn voormalig leermeester die hem in 1951 op weg hielp in het vak. Is Elffers aan het woord dan zie je Crouwel verveeld opzij kijken: híj is de upcoming man voor wie Elffers moet plaatsmaken. De nieuwe generatie staat aan het roer.

In zijn eigen woorden: ‘When the problems of visualization are tackled by young talented designers, who are “world citizens” with an open view of their time, then the result can only be positive. […] the young designers who understand the time they live in, and who completely, but politely, ignore tradition.’ (2)

In die jaren gold Crouwel als een ‘snelle jongen’. Hij was modieus gekleed, kende iedereen en was overal van op de hoogte. Dat werd ook door de pers voortdurend benadrukt. In het Algemeen Handelsblad: ‘De ontwerper (veertig, gescheiden, twee kinderen) is zelf gaaf gekleed. Hij draagt een donkerbruin kanten hemd op het slanke, blote bovenlijf, voorts een fluweelachtige pantalon, hoog in de taille, daaronder zwarte schoenen. Het grijzend haar valt zeer lang in de nek. Om zich heen heeft hij een geur van frisse parfum.’ (3) ‘Modern, snel eigentijds in de problemen duiken. En daar vooral koel bij blijven. Maar wel hip.’(4)

Total Design

Zoals hij zichzelf al sinds zijn pubertijd modieuze outfits aanmat, stak Crouwel ook vele Nederlandse bedrijven en instellingen in het pak. Dat begon met zijn werk aan stands waarmee hij in de jaren vijftig ondernemingen en producten fraai presenteerde. Het werd vervolgd op bureau Total Design dat hij in 1963 met enkele anderen oprichtte: het eerste grote, multidisciplinaire ontwerpbureau in ons land. Dat stond voor modern en eigentijds, voor goede smaak en standing, maar het stond ook voor orde en netheid in de vorm van huisstijlen.

TD werd een begrip want het was een pionier en het slaagde erin heel Nederland aan de schreefloze letter en de abstracte beeldmerken te krijgen. Het bureau werkte voor bedrijven, banken, uitzendbureaus, de PTT, gemeentes, ministeries en vele culturele instellingen. Crouwel trad op als spreekstalmeester en was het boegbeeld. Hij loodste het bureau door financiële en personele crises heen en bleef er tot in de jaren tachtig mee verbonden. TD maakte school en talloze ontwerpers liepen er stage. Maar terwijl TD’s modernistische vormgeving zich als een olievlek uitbreidde, leidde de positie, aanpak en stijl van dit bureau in de jaren zeventig tot weerstand en tumult.

Geen enkele ontwerper is vaker in de pers geweest dan Crouwel. En geen enkele andere ontwerper heeft meer lezingen gehouden, interviews gegeven en teksten geschreven. Hij was alom aanwezig, ten eerste om zijn benadering tot het vak als een geloof uit te dragen aan wie het maar wilde horen, en ten tweede om dat vak zelf – het (grafisch) ontwerpen – als eigenstandige discipline omhoog te stoten in de vaart der volkeren. Er zat een dosis ijdelheid bij, maar primair wilde hij het beeld van het beroep ombuigen tot een serieus te nemen professie die een nuttige functie te vervullen had.

Crouwels stelligheden en zijn dogmatiek leidden tot verzet. Zijn positie als autoriteit had een prijs. In de ontwerparena eisten jongeren en andersdenkenden onder wie Jan van Toorn, hun plaats op. Pop art, vormen van postmodernisme en protestvormgeving kantelden de tijdgeest in zijn nadeel. De ‘tijdloze’ modernistische TD-vormgeving werd als ‘nieuwe lelijkheid’ aan de schandpaal genageld door columnisten en opinieleiders. Crouwel werd de kop van jut op wiens hoofd slagregens neerdaalden. Zijn telefoonboek zonder hoofdletters, gezet in een kleine schreefloze Univers en zijn moderne cijferpostzegels moesten het ontgelden. De andere prijs die hij moest betalen voor de persaandacht en zijn steeds herhaalde axioma’s was een enorme stereotypering van zijn werk en zijn persoon. Die golden voortaan als koel, kil, emotieloos en saai.

Dualismen en paradoxen

Crouwel zette zich enerzijds af tegen de kunstenaar-ontwerpers maar anderzijds waren reclamebureaus en de commercie terugkerend onderwerp van zijn filippica’s. Reclame was vuil en voos, want het misleidde het publiek en speelde in op emotie en sentiment. Bovendien zag het er niet uit en was het banaal. In het kielzog daarvan veroordeelde hij ook verderfelijke modieuze verschijnselen, styling, verspilling, nostalgie, neostijlen en andere kortstondige rages die niets te maken hadden met integriteit en visuele duurzaamheid. Zichtbaarheid, openheid en transparantie, dat alles was tevens eerlijk en zuiver. Crouwel klonk niet zelden als de dominee op de kansel en een moreel geweten, maar hij verdedigde het vak en een functionalistisch-modernistische benadering. Zijn verzet tegen de kunstopleidingen was mede het gevolg van zijn positie als docent en hoogleraar aan de TU Delft tussen 1965 en 1985.        

Ondanks al die stelligheden sprak hij ook over zijn twijfels. Crouwel voelde zich gehinderd door de dwangneurose ‘esthetiek’ en betrapte zichzelf op dualismen en inconsistenties. De theorie en de praktijk liepen nogal uiteen. Hij had daar last van, het bracht hem in gewetensnood en hij worstelde met de tegenstelling gevoel en verstand. In de pers werd dit steevast in verband gebracht met zijn persoon: zijn onberispelijke outfit, zijn cleane interieur, zijn afkeer van rommel en chaos, het onderdrukken van onzekerheid en emoties. En dat werd rijkelijk geïllustreerd met anekdotes zoals de plakjes kaas die hij precies tot een vierkantje sneed of Crouwels neiging om alles recht te leggen. Maar de kwestie was eerder dat hij alles wat hij deed wilde kunnen beredeneren en argumenteren. Hij wilde zijn keuzes kunnen verantwoorden en funderen. Esthetiek associeerde hij met willekeur en dat wilde hij uitbannen.

Wat Crouwel in al zijn propaganda voor het vak als discipline en methode ontkende was het dualistische karakter ervan: het is zowel dienstbaar en functioneel als expressief en persoonlijk. Omgekeerd namen criticasters zijn woorden letterlijk en ontzegden ze zijn werk expressie. Wat hem verder in de weg zat was de modernistische theorie zelf waarbinnen esthetiek en vorm geen plaats hadden. Die zouden immers vanzelf uit de functie en de analyse voortvloeien. Maar vorm en esthetiek vallen niet weg te redeneren en een ontwerper ontkomt niet aan subjectieve keuzes.

In Crouwels optiek betekende modernisme een methode (systeem en stramien), een ideaal van transparante communicatie en efficiency (rationaliteit) ten behoeve van de naoorlogse industriële, technologische en democratische samenleving, een strategie om operaties en organisaties soepel te laten verlopen, een stijl van de eigen tijd en boven stijl staan. Dat sloot echter persoonlijke expressie of subjectiviteit niet uit – laat staan het experiment – die doordrongen alles wat hij deed. Te midden van al Crouwels ratio en orde zien we tegelijkertijd een grote subtiliteit en gevoeligheid, iemand die met uiterste zorg aan het werk was, niet naliet te interpreteren en volop experimenteerde. Kortom: een uitgesproken individualiteit.

Dat kwam het mooiste tot uiting in het drukwerk voor het Stedelijk Museum. Hij beschouwde de catalogi als afleveringen van een tijdschrift en zocht een eenheid door een standaardmaat, een standaardletter en eenzelfde stramien te gebruiken. Toch werd het logo niet consequent toegepast en bracht hij een enorme variatie in die werken. Elke tentoonstelling en elke kunstenaar werd op een eigen wijze gevisualiseerd, de omslagen en de typografie in het binnenwerk verschillen eveneens sterk van elkaar. Het was expressie, interpretatie en onderzoek. Zowel Crouwels werk als zijn positie zijn enorm beïnvloed door de beeldende kunst en er helemaal mee verweven. Zijn theoretische positie stond daar echter lijnrecht tegenover. De beeldende kunst voerde Crouwel regelmatig op als iets waar de professie en de aanpak van de ontwerper verre van moesten blijven, maar anderzijds was het een grote inspiratiebron en voorbeeld bij uitstek. Bovendien was zijn laatste baan museumdirecteur in het Boijmans Van Beuningen in Rotterdam.

Door zijn langdurige museumwerk en via andere experimenten bouwde hij een oeuvre op. Een belangrijke plaats daarbinnen neemt het New Alphabet in uit 1967, een lettertype dat uit louter rechte lijnen bestond, geen verschil tussen hoofd- en kleine letters kende en geschikt zou zijn voor de computer. Dit experiment begon evenwel als een streven om tot een Normaalletter te komen. Crouwel had daarmee de ambitie: ‘een doorbraak te forceren in de richting van een wezenlijk nieuw alfabet; alle verdere mogelijkheden en ideeën welke bestaan uit hun schuilplaats te lokken; het afsterven van nog voortsukkelende lettertypes, welke geen bestaansrecht meer hebben, te verhaasten.’(5) Hij vond de veelheid aan lettertypes overbodig en was ook sterk gefascineerd door nieuwe technologieën. Het alfabet veroorzaakte als ‘computeralfabet’ veel ophef en vestigde de aandacht op hem in binnen- en buitenland. Terugblikkend zei hij vaak dat hij alles aan dit alfabet te danken had, want rond 1990 bezorgde het hem een nieuwe ronde roem. Jonge Britse vormgevers herontdekten deze en andere Crouwelletters, wat tot een herwaardering van zijn modernisme leidde en tot internationale erkenning als groots ontwerper. We verliezen een bijzonder mens en een bijzonder ontwerper, maar zijn werk is een levende en blijvende inspiratie.

Frederike Huygen, 2019

Huygen schreef de monografie Wim Crouwel Modernist, 2015, uitgeverij Lecturis, vormgeving Lex Reitsma. De afbeeldingen bij dit artikel zijn daaruit afkomstig. Met groot respect denk ik terug aan de wijze waarop Crouwel zich afzijdig hield van inhoudelijke bemoeienis met dit en eerdere boeken, en mij vooral op het hart drukte om een ‘kritisch’ boek te maken. Het is dat soort noblesse en generositeit, het ieder in zijn waarde laten, die we ook met zijn vertrek gaan missen. Reitsma maakte de documentaire Wim Crouwel modernist die bij de Avrotros wordt uitgezonden. Het Stedelijk Museum eert Crouwel met de tentoonstelling Mr. Gridnik (28 september – 22 maart) en opende een In memoriam website https://crouwel.stedelijk.nl. Zie ook: https://www.bno.nl/blog/nieuwsberichten-11/post/wim-crouwel-overleden-294. Voor het filmpje zie: https://www.arttube.nl/videos/wim-crouwel-2015-1968-1

noten

1.↑Oost Brabant, 18 maart 1955.

2.↑Lezing Crouwel voor de KIP-conferentie in het Hilton, februari 1968, archief TD 562, Stadsarchief Amsterdam.

3.↑Aad van der Mijn, ‘Je moet er in geloven, als in God’, Algemeen Handelsblad, 16 augustus 1969.

4.↑Aldus Crouwel in een interview: E. van Konijnenburg, ‘New Alphabet’, Haagse Post, 54 (1967) 30, p.21.

5.↑Toelichting ‘De normaalletter’, circa 1962, archief Crouwel/Stedelijk museum, doos 44.